Universele dimmodule
Beschrijving
Beslis je om een ander type lamp te gebruiken, vergeet dan ook niet de dimmodule in de schakelkast opnieuw in te stellen.
Met deze dimmodule kun je de volgende types lampen dimmen:
- gloeilampen
- 230V-halogeenlampen
- 12V-halogeenlampen met een elektronische transformator
- 12V-halogeenlampen met een gewikkelde transformator
- dimbare ledlampen
- dimbare spaarlampen (CFLi)
Toegelaten belastingen
Volgende tabel geeft een overzicht van de maximale belasting die toegelaten is per lamptype bij een omgevingstemperatuur van 45 °C.
CFLi* | dimbare ledlamp* | ||||
Max. | 400 W | 400 W | 400 W | 200 W | 200 W |
Min. | 5 W | 5 W | 20 W | 5 W | 5 W |
* Maximaal 10 lampen aansluiten.
Dimmodule instellen volgens type lamp
Het type lamp dat je wilt dimmen, stel je manueel in op de dimmodule, meer bepaald op het kanaal (1 of 2) waarop die lamp aangesloten is. De instelling gebeurt met de dipswitches vooraan op de dimmodule die meestal onderaan in de schakelkast geïnstalleerd is. Raadpleeg onderstaand schema voor de juiste instelling van de dipswitches per lamptype.
|
| Gloeilamp – faseafsnijding |
Halogeenlamp met elektronische transformator – faseafsnijding | ||
| Halogeenlamp met gewikkelde transformator – faseaansnijding | |
led 1 | Dimbare ledlamp – faseafsnijdingg | |
led 2 | Dimbare ledlamp – faseaansnijding | |
CFLi1 | Dimbare spaarlamp – faseafsnijding (*) | |
CFLi2 | Dimbare spaarlamp – faseaansnijding (*) | |
led 3 | Dimbare ledlamp – faseafsnijding (*) | |
led 4 | Dimbare ledlamp – faseaansnijding (*) |
We geven hieronder een voorbeeld van de voor- en nadelen van de laatste twee opties:
Profiel Voordeel Nadelen | Gloeilamp of halogeenlamp met elektronische transformator. |
led 3 of led 4. |
---|---|---|
De lamp gaat niet kort fel branden na het aan- schakelen. | De lamp kan tot op haar minimumniveauge- dimd worden. | |
lichtoutput dat je kan bereiken, beperkt. |
De lamp gaat kort fel branden na het aanschake- len indien er een lage dimstand gekozen werd. |
Schakel de dimmer uit en aan na het instellen van het minimumniveau. Brandt de lamp niet, selecteer dan een lampprofiel met
boostfunctie (CFLi1, CFLi2, led 3 of led 4).
Minimumniveau instellen
Om het (optimale) maximumbereik van elke lamp te behalen, kan het minimumvniveau bijgesteld worden. Gebruik een schroe- vendraaier om het minimumniveau manueel in te stellen. Draai de potentiometer naar rechts om het niveau te verhogen. Draai naar links om het niveau te verlagen. Raadpleeg volgend schema.
- Schakel het licht in op zijn minimale lichtsterkte.
Pas de lichtsterkte aan:
Lichtsterkte
Actie
Je bent tevreden met de minimale lichtsterkte. Je hoeft niets te wijzigen op de dimmodule in de schakelkast. De lamp brandt te fel: de minimale lichtsterkte ligt te hoog. Draai de potentiometer vooraan op de module met een schroeven- draaier naar links om de lichtsterkte te verlagen. Stop tot net voordat de lamp begint te knipperen of uitgaat. De lamp knippert of brandt niet: de minimale lichtsterkte ligt te laag. Draai de potentiometer bij elk kanaal vooraan op de module met een schroevendraaier naar rechts om de lichtsterkte te verhogen.
Volgend schema vat deze drie mogelijkheden samen.
Action | Control | Conclusion | Action | Control | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Dimmen tot MINIMUMNIVEAU | Brandt op minimaal niveau | V | Minimum dimniveau OK | / | ||
Brandt nog te fel | X | Minimum dimniveau te hoog | ||||
Brandt niet of flikkert | X | Minimum dimniveau te laag |